Omgevingsvariabelen

Omgevingsvariabelen in een besturingssysteem zijn als kleine "settings" die programma's vertellen hoe ze zich moeten gedragen of waar ze bepaalde bestanden kunnen vinden. Je kunt ze zien als een soort van labels met bijbehorende waarden. Bijvoorbeeld, er is een variabele genaamd USER die je gebruikersnaam bevat, of HOME die aangeeft waar je persoonlijke bestanden liggen. Deze variabelen worden vaak door het systeem (en door programma’s) gebruikt om configuratiegegevens op te slaan.

Een van de belangrijkste omgevingsvariabelen is de PATH-variabele. Denk aan PATH als een lijst van mappen (of directories) waarin Linux zoekt naar programma’s als je een commando invoert in de terminal. Stel je voor dat je een commando zoals ls of python typt; de shell doorloopt de mappen die in de PATH variabele staan (gescheiden door een dubbele punt :) en zoekt daar naar een uitvoerbaar bestand met die naam. Dit maakt het mogelijk om commando’s zomaar in te typen zonder telkens de volledige padnaam te moeten typen.

Hoe gebruik je omgevingsvariabelen in Linux?

Bekijken van de PATH-variabele

echo $PATH

Dit commando toont je huidige lijst van mappen waar Linux naar uitvoerbare bestanden zoekt.

Een tijdelijke wijziging aanbrengen

Als je een nieuwe map wilt toevoegen voor de huidige sessie (totdat je de terminal sluit), kun je de PATH variabele aanpassen met:

export PATH="/pad/naar/nieuwe/map:$PATH"

Wat hier gebeurt, is dat je de nieuwe map toevoegt aan het begin van de PATH-lijst. Als je liever de map aan het eind toevoegt, kun je schrijven:

export PATH="$PATH:/pad/naar/nieuwe/map"

Deze wijziging geldt alleen zolang de sessie open blijft.

Een permanente wijziging aanbrengen

Als je de wijziging wilt bewaren voor elke nieuwe sessie, moet je de exportregel toevoegen aan een configuratiebestand zoals ~/.bashrc, ~/.bash_profile of ~/.profile (afhankelijk van welke shell je gebruikt). Open bijvoorbeeld ~/.bashrc in een teksteditor en voeg de regel toe:

export PATH="$PATH:/pad/naar/nieuwe/map"

Sla het bestand op en laad de wijzigingen met:

source ~/.bashrc

Zo zal elke terminalsessie de aangepaste PATH variabele inladen.

Last updated