Voor de graduaatsopleiding hanteren we een vaste structuur voor de oefeningen.
Elke oefening begint met een unieke titel. Deze gebruik je voor de organisatie van je bestanden.
Eerst krijg je een omschrijving in tekst van wat de algemene bedoeling is van je programma. Deze bevat niet noodzakelijk elk detail, maar geeft je een big picture. Bijvoorbeeld:
In deze oefening maak je een echo. Dit is een programma dat tekst inleest vanaf het toetsenbord en deze tekst dan op het scherm toont.
Je hoeft niet altijd alle code zelf te schrijven. Code die je nog niet verondersteld wordt zelf te kunnen schrijven, of code die gewoon veel tijd in beslag neemt, krijg je. Bij de stukken code staat telkens de naam van het bestand waarin ze thuishoort. Commentaar bij de te wijzigen stukken code geeft aan welke aanpassingen je moet doen. Bijvoorbeeld:
Ten slotte worden één of meerdere voorbeelden getoond van hoe je programma zich gedraagt. In deze voorbeelden stellen regels die niet beginnen met >
iets voor dat op het scherm verschijnt. Regels die wel beginnen met >
stellen iets voor dat door de gebruiker zelf wordt ingetypt. Bijvoorbeeld, voor het programma dat we hier als leidraad gebruiken:
We gebruiken de speciale syntax <EOF>
om aan te geven dat er een end-of-file signaal wordt gestuurd.